Toen Absalom drie jaar in Gesur woonde, waar hij een veilig heenkomen gevonden had, vatte koning David het plan op om tegen Absalom ten strijde te trekken, want de rouw over de dood van Amnon was voorbij.
Het ontging opperbevelhebber Joab niet dat de koning Absalom vijandig gezind was. Hij liet uit Tekoa een wijze vrouw komen en zei tegen haar:
‘Doe alsof u in de rouw bent:
trek een rouwkleed aan, wrijf u niet in met olie en gedraag u als een vrouw die al vele jaren om een dode treurt. Ga dan naar de koning en zeg hem wat ik u nu vertel.’ En hij legde haar woordelijk in de mond wat ze moest zeggen.
De vrouw uit Tekoa wendde zich tot de koning. Ze knielde, boog diep voorover en zei:
‘Mijn heer en koning, help me alstublieft.’ De koning vroeg wat er aan de hand was, en ze vertelde:
‘Ach heer, ik ben een weduwe; mijn man is gestorven. Op een keer kregen mijn twee zonen ruzie buiten op het veld, en er was niemand die tussenbeide kwam. Toen heeft de een de ander doodgeslagen. Nu is mijn hele familie tegen mij in het geweer gekomen. Ze zeggen:
“Lever die broedermoordenaar aan ons uit, dan zullen we hem ter dood brengen om het leven te vergelden van de broer die hij heeft doodgeslagen. Ook al is hij de stamhouder, we zullen hem doden.” Zo zullen ze het laatste kooltje dat mij rest uitdoven, en dan zal er op aarde niets meer zijn dat nog aan mijn man en zijn naam herinnert.’ ‘Ga gerust naar huis,’ zei de koning, ‘ik zal zorgen dat het in orde komt.’ Maar de vrouw uit Tekoa hield aan:
‘Jawel, maar ik en mijn familie krijgen de schuld, mijn heer en koning; u en uw troon zal men niets verwijten.’ Toen zei de koning:
‘Als iemand het er niet mee eens is, verwijst u die maar naar mij; ik zal zorgen dat ze u niet langer lastigvallen.’ Maar de vrouw smeekte:
‘Mijn heer en koning, wilt u niet de HEER, uw God, als getuige aanroepen dat er niet door bloedwraak nog meer kwaad wordt aangericht en dat ze mijn zoon niet van het leven beroven?’ En hij zei:
‘Zo waar de HEER leeft, uw zoon zal geen haar worden gekrenkt.’